De overstroming vond overdag plaats en mensen en vee konden tijdig uit de ondergelopen polders vluchten. Veel dijken konden de kolkende watermassa’s niet weerstaan en de dijken die stand hielden werden zwaar beschadigd. Er werd met man en macht gewerkt om te voorkomen dat de watersnood zich uitbreidde naar de achtergelegen polders. Na deze stormvloed werden de dijken voorzien van muren bovenop de dijk, de zogenaamde muraltmuurtjes. Tussen 1906 en 1935 werd 120 kilometer, dat was ongeveer een derde van alle Zeeuwse buitendijken in die tijd, van deze goedkope dijkverhoging voorzien. Maar toen het water in 1953 steeg, bleken de ophogingen niet te voldoen. De muren werden na 1953 dan ook weer afgebroken.