Een verhaal over de eeuwige Nederlandse strijd tegen water
ORANJESLUIS AMSTERDAM
Kaart Oranjesluizen
De Oranjesluizen zijn een complex van schutsluizen in het IJ en vormen de grens tussen het Binnen-IJ en het Buiten-IJ. Ze dragen bij aan het op peil houden van de waterhoogte in het Noordzeekanaal en zorgen ervoor dat er niet te veel zilt water uit het Noordzeekanaalin het IJsselmeer terechtkomt. De sluizen worden beheerd door Rijkswaterstaat. Het complex reikt van het dorp Schellingwoude op de noordoever van het IJ tot de noordpunt van het Zeeburgereiland. Het sluizencomplex omvat drie kleinere sluizen bedoeld voor kleine beroepsvaart en pleziervaart, een grote sluis voor de binnenvaart, en twee vispassages. De kleinere sluizen hebben deuren die open en dicht kunnen klappen. De schutkolken van deze sluizen meten 14 bij 67 meter (twee stuks) en 18 bij 90 meter. De grote sluis, de in 1995 toegevoegde Prins Willem-Alexandersluis, heeft een kolk van 24 bij 200 meter en schuifdeuren die over een hydrovoet, een zeer dunne laag water, glijden. De sluizen worden bediend vanuit twee bedieningsgebouwen. Jaarlijks passeren ongeveer 120.000 schepen door de sluizen en wandelaars en fietsers kunnen over de sluizen het IJ oversteken.
In 1865 ging de eerste spade de grond in voor het graven van het Noordzeekanaal en werd ook begonnen met de bouw van de Oranjesluizen. Om de waterstand in het kanaal goed te kunnen regelen, moest het IJ aan de oostzijde afgesloten worden van de Zuiderzee. Dit wilde men aanvankelijk doen met een dam, maar op aandringen van Amsterdammers en binnenschippers werd besloten dit door middel van een sluis te doen, zodat scheepvaart tussen Amsterdam en de Zuiderzee mogelijk bleef. Koning Willem III legde op 29 april 1870 de eerste steen. Er was toen al vijf jaar met veel tegenslag gewerkt aan de aanleg van de kistdam die het grootste deel van de afsluiting vormde. Op 25 september 1872 voer het eerste schip door de sluis. Er ontstonden soms gevaarlijke situaties door de toenemende drukte in de jaren 70 en 80 van de 20e eeuw wanneer beroepsvaart en plezierschepen door dezelfde sluis wilden. Ook waren binnenvaartschepen sinds 1872 veel groter geworden. Daarom werd in 1995 een aparte sluis geopend voor de binnenvaart, de Prins Willem-Alexandersluis. Tussen 1997 en 2000 werd het oude complex ingrijpend gerenoveerd en gemoderniseerd: de fundering werd vernieuwd en de sluizen kregen dubbelkerende deuren.
Na lange discussies ging in 1865 de eerste spade de grond in voor het Noordzeekanaal. Tegelijk werd begonnen met de bouw van de Oranjesluizen. Om de waterstand in het kanaal goed te kunnen regelen, was het noodzakelijk om het IJ aan de oostzijde af te sluiten van de Zuiderzee. Aanvankelijk wilde men dat doen met een dam. Op aandringen van Amsterdammers en van binnenschippers werd besloten er toch een sluis van te maken, zodat scheepvaart tussen Amsterdam en de Zuiderzee mogelijk bleef. De Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij, de onderneming die de bouw van het kanaal leidde, stelde de waterbouwkundige Johannis de Rijke aan als opzichter van de bouw van de Oranjesluizen. Koning Willem III legde op 29 april 1870 de eerste steen. Er was toen al vijf jaar met veel tegenslag gewerkt aan de aanleg van de kistdam die het grootste deel van de afsluiting vormde. Op 25 september 1872 voer het eerste schip door de sluis. Door toenemende drukte in de jaren ’70 en ’80 van de 20e eeuw ontstonden soms gevaarlijke situaties wanneer beroepsvaart en plezierschepen door dezelfde sluis wilden. Bovendien waren binnenvaartschepen sinds 1872 aanzienlijk groter geworden. Daarom werd een aparte sluis gebouwd voor de binnenvaart, de Prins Willem-Alexandersluis. Deze werd in 1995 geopend. Tussen 1997 en 2000 werd het oude complex ingrijpend gerenoveerd en gemoderniseerd: de fundering werd vernieuwd en de sluizen kregen dubbelkerende deuren. Een kunstwerk herinnert aan de renovatie.