De 18e eeuw betekende voor de hele republiek een tijdperk van stagnatie en achteruitgang. Het land werd overvleugeld door Engeland in de internationale politiek en handel. Er ontstond wat industrie (suiker, koffie, tabak, jenever). De groei van Rotterdam stagneerde, de bewoning bleef binnen de stadsmuren (vesten) waar de bevolkingsdichtheid extreme vormen aannam. Ook werden industrieën die in de stad zelf als niet langer wenselijk werden beschouwd naar de polders buiten de stad verhuisd. Dit kon omdat Rotterdam na de opstand de jurisdictie in de ambachten rondom had verworven. De Franse tijd leidde een periode van vergaande stagnatie in maar na het vertrek van de Fransen kwam Rotterdam weer vrij snel tot groei. In het Ruhrgebied kwam de industrialisatie goed op gang en Rotterdam was goed gelegen voor de opkomende handel tussen dit gebied en de markten in Engeland en Amerika. Ook leende Rotterdam zich uitstekend voor de export van Duitse steenkolen en de exploratie van Afrika bracht nieuwe handel. In deze periode werd de binnenstad gesaneerd (waterleiding, riolering, afwatering) en breidde de stad haar havencapaciteit enorm uit. De aard van de handel en de havenactiviteiten veranderde ingrijpend. Het accent verschoof van koopstad naar de transitohandel, waarbij goederen zo snel mogelijk werden doorgevoerd naar de eindbestemming. De koopman verdween en het overslagbedrijf deed zijn intrede. Er werden arbeiders uit met name het Hollandse platteland en steden, maar ook uit Brabant en Zeeland aangetrokken. Naast immigratie speelde vanaf het eind van de 19e eeuw, door de sterk dalende zuigelingensterfte, ook de natuurlijke bevolkingsaanwas een steeds belangrijkere rol in de bevolkingsgroei. Om die groeiende bevolking te kunnen herbergen, ging Rotterdam buiten de stadsdriehoek bouwen en verrezen Cool, het Oude Westen en het Nieuwe Westen. In 1886 werd Delfshaven geannexeerd, in 1895 volgde Kralingen. Belangrijk voor de ontwikkeling van Rotterdam als havenstad was de aanleg van de Nieuwe Waterweg in 1863. Op het eiland Feijenoord werden een aantal havens aangelegd en nieuwe woonwijken gebouwd, nadat in 1878 de Maasbruggen waren aangelegd. In deze periode kwamen ook de spoorwegen naar Rotterdam; eerst de aansluiting op de Hollandse Spoorweg naar Amsterdam via Den Haag en later ook het Rijnspoor naar Gouda en Utrecht, en tenslotte het doortrekken van de spoorlijn naar het zuiden via het spoorwegviaduct en de spoorbruggen over de Nieuwe Maas. Rotterdam streefde Amsterdam als havenstad voorbij. De eerste wereldoorlog bracht stagnatie met zich mee, die pas rond 1926 was overwonnen. Daarna kwam de wereldwijde economische recessie van 1929, die ook Rotterdam niet spaarde. De effecten van de Eerste Wereldoorlog en de economische crisis in de jaren dertig brachten pijnlijk aan het licht hoe kwetsbaar de Rotterdamse economie was. De bedrijvigheid was zeer eenzijdig en bovendien zeer afhankelijk van de ontwikkelingen in het Duitse achterland.