n eerste instantie zou de Oosterschelde afgesloten worden door een normale dam. In 1967 was men al begonnen met het opspuiten van drie werkeilanden waarna het slechts een kwestie van het storten van beton zou zijn om de Oosterschelde af te sluiten. Men begon echter in te zien dat de afsluiting van de Oosterschelde allerlei consequenties had. De veiligheid was belangrijk, maar de natuur mocht ook niet vergeten worden. Een oplossing was om de Oosterschelde open te houden en de 150 km dijk rond de Oosterschelde systematisch te verhogen. In 1975 kwam het toenmalige kabinet echter met het voorstel een open kering te bouwen die wel dicht kon. De kering zou uit pijlers bestaan waartussen schuiven werden gehangen die in geval van nood de Oosterschelde af konden sluiten. In 1979 ging het parlement akkoord met dit plan. Er zouden ook twee hulpdammen gebouwd moeten worden, de Philipsdam en de oesterdam. Hiermee werd het oppervlakte van de Oosterschelde beperkt en de getijdewerking versterkt. Tussen Antwerpen en de Rijn zou een getijdevrije scheepsroute ontstaan.
Het landschap rond de Oosterschelde is uniek in de wereld. De variëteit aan leven is groot: er leven meer dan 70 vissoorten, 140 soorten waterplanten en algen, 350 soorten bodemdieren en tussen de 500 en 600 diersoorten op het land. Ook voor vogels die op zoek zijn naar eten, willen broeden of een plek zoeken om te overwinteren is de Oosterschelde een belangrijk gebied. Als de Oosterschelde afgesloten was, zou dit unieke zoutwatermilieu samen met de mossel- en oesterteelt verdwijnen, wat ook economische gevolgen zou hebben. De visserij was voor traditionele vissersplaatsen zoals Yerseke en Bruinisse de belangrijkste bron van inkomsten. Al vanaf 1870 houdt men zich in de Oosterschelde met oesterteelt bezig.