In 1823, toen België nog deel uitmaakte van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, besliste koning Willem I om de Sassevaart te verlengen naar Terneuzen. Het traject liep van Gent naar Sas van Gent, voornamelijk door de oude bedding van de Sassevaart. Van Sas van Gent naar Terneuzen liep de vaart door een schorrengebied (de Braeckmaninham, het Sassegat en het Axelse Gat). In Terneuzen werden twee sluizen gebouwd: een van 8 meter en een van 12 meter breed. Vier jaar later werd het kanaal officieel geopend. Het kanaal was toen 4,5 meter diep tot Sas van Gent en 2,5 meter diep tot Gent. De breedte van het kanaal was op de bodem 10 meter en op waterspiegelniveau 24 meter. Ter gelegenheid van de opening waren er festiviteiten in Terneuzen, Sas van Gent en Gent, en in Gent bovendien een kosteloze broodbedeling voor de armen. Een herdenkingsmedaille, de ‘Kraker’, werd in goud, zilver en brons geslagen. Tussen 1830 en 1841 was er geen vaart door het Kanaal van Gent naar Terneuzen, omdat Nederland de Westerschelde had afgezet na de onafhankelijkheid van België. Ter hoogte van Zelzate plaatste de Belgische generaal Niellon palen in het water om te voorkomen dat Nederlandse schepen Gent zouden bereiken. Het kanaal verzandde. Pas in 1841, nadat de vaart was uitgebaggerd, kwam de scheepvaart op het kanaal weer op gang.