Een verhaal over de eeuwige Nederlandse strijd tegen water
DELTAWERKEN
Kaart Deltawerken
Sinds 1937 werden door Rijkswaterstaat studies uitgevoerd waaruit bleek dat in tijden van grote stromen en hoge waterstanden de veiligheid van Nederland niet verzekerd was. In de dichtbevolkte gebieden aan de monding van de Rijn, Maas en Schelde bleek het moeilijk en duur om nieuwe dijken te bouwen of oude dijken te verstevigen. De oplossing leek in eerste instantie de afdamming van alle riviermondingen: de Westerschelde, de Oosterschelde, het Haringvliet en het Brouwershavens Gat. Dit voorstel werd het Deltaplan genoemd. In 1950 werd begonnen met de afdamming van het Brielse Gat en de Botlek, waardoor de Brielse Maas een zoetwaterbekken werd. Dit was belangrijk omdat de tuinbouw op Voorne een groot gebrek aan zoet water had. Het Deltaplan was zo enorm omvangrijk, dat voor een geleidelijke uitvoering gekozen werd. De watersnoodramp van 1953 gooide echter roet in het eten; 1.835 mensen lieten het leven en ruim 150.000 hectare land kwam onder water te staan. Dit zorgde ervoor dat het besef groeide dat er onmiddellijk iets moest gebeuren.
Oosterscheldekering
wintig dagen na de watersnoodramp was er een Deltacommissie geïnstalleerd. Deze commissie zou adviezen geven over de uitvoering van een Deltaplan dat de veiligheid in het Deltagebied duurzaam zou verhogen. Hoe veilig het gebied ook moest worden, de Nieuwe Waterweg en de Westerschelde moesten open blijven vanwege het economische belang van de havens van Rotterdam en Antwerpen. Om dammen te kunnen aanleggen in de monding van de waterwegen zouden er ook een aantal hulpdammen gebouwd moeten worden in de Zandkreek, de Krammer, de Grevelingen en het Volkerak. Deze worden de ‘compartimenteringsdammen’ genoemd, omdat ze het water in kleinere compartimenten zouden verdelen. Om de bouw van de dammen goed te regelen werd in 1959 de Deltawet aangenomen.