In 1810 nam de handel en scheepvaart met de koloniale landen sterk af door de bezetting van Nederland door het keizerrijk Frankrijk (Napoleon). Door de oorlog tussen Engeland en Frankrijk werden handelsroutes versperd waardoor de Nederlandse Republiek veel koloniën kwijtraakte. De economische stagnatie zorgde voor veel armoede onder de bevolking en vele Amsterdammers vertrokken uit de stad. Na de verdrijving van de Fransen door de Russen en Engelsen in 1813 werd het Koninkrijk der Nederlanden uitgeroepen waarbij Koning Willem I van de stad Amsterdam weer een handelsstad wilde maken. De contacten met de koloniën werden weer opgepakt en door de industrialisatie (vanaf 1860) maakte de stad een enorme groei door. Veel landarbeiders trokken naar de stad waardoor Amsterdam rond 1900 520.000 inwoners telde. De leefomstandigheden voor de onderklasse waren erg slecht. De midden- en bovenklasse zamelde geld in, wat uiteindelijke leidde tot de oprichting van woningcoöperaties die de woonomstandigheden voor de armen moesten verbeteren. Aan het eind van de 19e eeuw bouwden de woningcoöperaties wijken als de Pijp, de Dapperbuurt en de Kinkerbuurt voor de onderklasse.
De industrialisatie zorgde voor de ontwikkeling van grote stoomaangedreven machines zoals stoomtreinen en schepen, wat veel invloed heeft gehad op de huidige vorm van Amsterdam. Zo is in 1898 het Centraal Station in het IJ gebouwd waardoor de havens Damrak, Rokin en de Oost- en Westkades slechter bereikbaar waren voor de grote stoomschepen. Als oplossing werd eind 19e eeuw de Oostelijke Handelskade aangelegd. Dit bleek al snel niet voldoende en het KNSM eiland en het Java-eiland werden ontwikkeld om de toestroom van de goederen uit de koloniën te kunnen verwerken.